Hoofdstuk 20 Alblasserdam, De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a., C. Smits - DBNL (2024)

[pagina 272]

[p. 272]

Hoofdstuk 20
Alblasserdam

In dit hoofdstuk gaan wij voor het eerst spreken over een gemeente in de Alblasserwaard c.a.

In het midden van de vorige eeuw werden de grenzen van deze waard als volgt omschreven: de Lek, de Merwede (en de Noord), de landen van Vianen en Arkel.Ga naar voetnoot1

Door te schrijven over de gemeenten te Leerdam, Spijk en Heicop, wordt ook een gedeelte van de Vijfheeren Landen - Arkel, Vianen, Hagestein, Everdingen en Leerdam - in onze beschouwingen betrokken.

Omstreeks 1844 telde de Alblasserwaard circa 20.000 inwoners, onder welke bijna 19.000 Hervormden. Wij mogen derhalve wel spreken van een in sterke mate Protestants gebied.

Het land in de Alblasserwaard wordt in genoemd jaar als ‘ongemeen laag’ gelegen getypeerd, namelijk 1 á 1,7 meter onder Amsterdams peil.

Bijna geen enkel gebied in Holland heeft, mede tengevolge van deze lage ligging, zo geleden door overstromingen als deze Waard.Ga naar voetnoot2

Hoewel het gebied reeds van oude tijden is beschermd geworden door zware dijken, moet er gesproken worden van een reeks van vreselijke overstromingen vanaf het jaar 1470.

Het was wel zeer terecht en zonder enige frase, toen de predikant-dichter Jodocus van Lodenstein, na de grote dijkdoorbraak bij Hardinxveld op 30 december 1658, aangaande de Alblasserwaard uitriep:Ga naar voetnoot3

Magtige God! O! Rycke God!

Siet aan dat arm geplunderd volck,

En laat uw Geestes grondelose kolck,

Haar siel besproejen.

Geev haar een lot; Een beter lot;

Een huys dat fundamenten heeft,

Een land dat daar 't voor geen wat'ren beefd

Eeuwig sal bloeijen.

[pagina 273]

[p. 273]

Alblasserdam, thans plaats van vestiging van een deel van Nederlands zware, over de gehele wereld bekende metaalindustrie, telt in 1844 ongeveer 1600 inwoners. Deze behoren nagenoeg allen tot de Hervormde of de Afgescheiden gemeente.

De burgerlijke gemeente heeft in die tijd 4 scheepswerven, 4 smederijen, 1 steenbakkerij, 1 korenmolen, 2 grutterijen en 3 touwslagerijen. Als middelen van bestaan worden genoemd: het bouwen van ‘voorname zeeschepen’, handel, ‘dijkwerk’, zeevaart, het maken van hoepels, vee-, koren en hennepteelt.

Hoewel de Afscheiding reeds dadelijk in Alblasserdam en omgeving - Kinderdijk, Oud-Alblas, Nieuw Lekkerland - doordringt, wordt de gemeente van Alblasserdam c.a., zoals we nader zullen zien, eerst op 25 mei 1842 geinstitueerd. Daarvóór waren enige Afgescheidenen in het nu te beschrijven gebied aanvankelijk aangesloten bij de verre, maar flinke gemeente te Langerak (!), en daarna bij Dordrecht.

Naast de hoofdstroom van de Afscheiding is er in dit gebied in de vorige eeuw onmiskenbaar een nevenstroom geweest, zich uitende in het stichten van twee Kruisgemeenten te Alblasserdam/Kinderdijk. Ook Bastiaan Sterkenburg heeft de laatste jaren van zijn leven in Kinderdijk gewoond en gearbeid.Ga naar voetnoot1

Wij zullen in dit hoofdstuk worden geconfronteerd met deze twee stromingen, in typische uitlatingen, een uiteengaan van de gemeente en andere conflicten.

Alvorens het ontstaan van de gemeente te schetsen en de lijst van de eerste leden te geven, zullen wij iets vertellen aangaande de brieven etc. van de eersten, die zich afscheidden van de Hervormde kerk.

Volgens een classicaal rapport van maart 1836, helt Aart de Haan,Ga naar voetnoot2 diaken te Nieuw Lekkerland, over naar de Afgescheidenen. Hij ‘koestert haat tegen de Evangelische gezangen’ en wil niet opstaan tijdens het lezen der vragen bij de voorbereiding tot het heilig avondmaal - hij weigert ook de vragen te beantwoorden. Het dopen van zijn kind zal niet kunnen geschieden, aldus

[pagina 274]

[p. 274]

het rapport, want De Haan zegt de doopvragen niet te kunnen en te willen beantwoorden.

In de handelingen van de Hervormde kerkeraad van Alblasserdam van 16 augustus 1835 vinden we de eerste vermelding aangaande de Afscheiding. Predikant is dan J.E.C. de Wijs.

In de marge staat: ‘Dweperij in de gemeente.’

Ontvangen is een schrijven, waarin Pleun Hartman en zijn vrouw Janna Boom verklaren zich af te scheiden van het Hervormd kerkgenootschap. Zij doen dit in de termen, die wij in zoveel dergelijke brieven in Zuid-Holland en Gelderland aantreffen.

Op 23 oktober 1836 meent de kerkeraad te kunnen vaststellen, naar aanleiding van gedaan huisbezoek: ‘dat de dweeperij niet was toegenomen.’

Wij zien, dat de oogst aangaande de schriftelijke bevestiging van afscheiding gedurende de eerste jaren na 1834 niet groot is. Eerst op 19 januari 1838 is er weer sprake van ‘dweeperij’: Paulus van DaalenGa naar voetnoot1 scheidt zich af.

Op dezelfde datum: Cornelia van 't Hof, ongehuwd. Zij wordt gevolgd door Maarten Stolk, gehuwd - 23 oktober 1838.

Pas op 20 augustus 1841 komen de volgende afscheidingen: Ariaantje Stolk en Abraham de Haan met zijn huisvrouw Aaltje Maat.

Abraham de Haan, schipper, schrijft - gedateerd 8 september 1841:

MenHeer J.E.C. de Wijs
Met innig gevoel des harten, moet ik mij thans voor UEd. en de gantsche gemeente verklaaren. Na dat ik al in de dertig jaar reeds getuigd heb over de staat der Gereformeerde kerk. En mij gevleid heb, zelfs in deze laatste gehoudene Haagse Synode, er mogt nog enig gevoel ontstaan om op zoo een menige aanzoek tot de terugkering om op de instellingen van de gehoudene Synode van de Jare 1618 en 1619. Maar nog tot heden onbevoegd agte eenig gehoor te verleenen.Ga naar voetnoot2
Zoo zoude ik mijn vrijmoedigheid voor mijn drie Eenige Verbondsgod verliezen, wanneer ik nu langer zou zwijgen. En mij niet langer tegen de inspraak mijns harte weerspannig zou gedragen.
En ik gedwongen was uit te gaan van die kerk - zoo verklaar ik mij onder een Alziend oog van mijne drie Eenige Verbondsgod niet meer te behooren tot uw kerk en instelling en mij als lid van de gemeente niet meer te erkennen.

Nadat nog enige personen zich hebben afgescheiden, lezen wij op 27 januari 1842 van een briefje van Arie Vogel. Hij schrijft onder meer: de reden waarom ik mij heb afgescheiden:

...dat zou ik U wel eens willen vertellen - wat de Heere aan mij gedaan heeft...
...kom maar bij mij in het vriendelijke(;) volgens uw pligt als herder had gij allang bij mijn moeten wezen, en nog bij zooveel andere...

[pagina 275]

[p. 275]

Eerste ledenlijst

De oudste notulenboeken van de gemeente zijn gelukkig bewaard gebleven; van het eerste doop- en lidmatenboek ontbreekt elk spoor.Ga naar voetnoot1

Wij zullen ons dus moeten behelpen met aantekeningen in het archief van de Hervormde gemeente te Alblasserdam, met de ondertekening van een request aan de Koning van 1843 en met vermeldingen in de notulen over de jaren 1842-1847.

Hoofdstuk 20Alblasserdam, De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a., C. Smits - DBNL (1)

Adriaan de Haan (1815-1871)

Het request aan de Koning, waarop we nog terugkomen is ondertekend door 30 personen, wonende te Alblasserdam, Nieuw Lekkerland en Oud-Ablas.Ga naar voetnoot2 Onderstaande lijst is alphabetisch, maar gerangschikt naar de dorpen Alblasserdam, Nieuw Lekkerland en Oud-Alblas.

Een jaartal achter een naam betekent het geboortejaar
R = heeft request aan Koning van 1843 getekend
H, 1838 = heeft zich in 1838 afgescheiden van Hervormde kerk

[pagina 276]

[p. 276]

Alblasserdam

Paulus van Daalen R H, 1838 en vrouw Annigje van Dam R H, 1841
Krijntje van Dam R H, 1841, huisvrouw van Bart Blom
Klaasje van Duyvenboden R, huisvrouw van Cornelis Engelenberg
Abra(ha)m de Haan (1783)Ga naar voetnoot1 R H, 1841 en vrouw Aaltje Maat (1783) R H, 1841
met kinderen Maria, Eldert, Adriaan (zie hieronder); en Ariaantje (1813)
Adriaan de Haan (1815)Ga naar voetnoot2 en vrouw Jannigje Johanna Stans
Eldert de Haan (1811), zoon van Abr. de Haan en A. Maat
Geertje de Haan R meerderjarig ongehuwd
Maria de Haan (1810) R H, 1842, dochter van Abr. de Haan en A. Maat; huisvrouw van Hendrik Jonkers
Pleun Hartman R H, 1835 en vrouw Janna Boom, R H 1835
Jannigje Herwig R H, 1841, huisvrouw van Tijs Pijl
Cornelia van 't Hof R H, 1838 meerderjarig ongehuwd
Willem Janzen H, 1843, gekozen tot diaken 23 november 1843
Hendrik Koudstaal H, 1843 en vrouw Geertje Janzen

[pagina 277]

[p. 277]

Pieter Cornelis Schuppens R, gehuwd
Ariaantje Stolk R H, 1841 meerderjarig ongehuwd
Maarten Stolk R H, 1838 gehuwd
Lena Visser R H, 1841, weduwe van Arie Borsje
Arie Vogel R H, 1842 gehuwd

Nieuw Lekkerland

Hendrik de Groot R en vrouw Ariaantje Boom R
Aart de HaanGa naar voetnoot1 R en vrouw Maria Versluijs R
Jan de Haan R en vrouw Cornelia Versluijs R
Lavina Rijkee R, vrouw van Johannis Boshoven
Willem Versluijs R gehuwd

Oud-Alblas

Antje van Bueren R meerderjarig gehuwd
Annigje Trapman R, huisvrouw van Roel van Bueren
Hendrik Tukker R gehuwd
Jan van der Velden R en vrouw Cornelia van Gemert R

Hoofdstuk 20Alblasserdam, De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a., C. Smits - DBNL (2)

Abram de Haan, zoon van Adriaan (1857-1919)

[pagina 278]

[p. 278]

De instituëring der gemeente

Op 3 november 1841 wordt er een vergadering gehouden te Alblasserdam, waarin 2 ambtsdragers worden gekozen. Zij worden op 28 november 1841 te Dordrecht in het ambt bevestigd door ds. P.M. Dijksterhuis.

Als datum van instituëring geldt echter 25 mei 1842, als de classicale vergadering, gehouden te Westmaas, haar goedkeuring hecht aan het voortaan zelfstandig bestaan van Alblasserdam en 's-Gravendeel; zij zijn dan niet langer ‘verbonden aan de Dordrechtsche gemeente.’

Wij zullen hieronder het gehele relaas over de ‘bevestiging’ der gemeente weergeven. Het vult de eerste bladzijden van het oudste notulenboek en is geschreven door ds. Dijksterhuis.

Kort verhaal van het beginsel der bevestiging dezer gemeente als teruggekeerd tot de leer na de Woorde Gods
Nadat van tijd tot tijd in ons vaderland was bekend geworden dat er mannen gevonden werden die de eenvoudige, opregte en gezonde leer der Waarheid in Christus, op dat alleen ter zaligheid leidend Woord gegrond, op de voorgrond wederom trachtten te herstellen, daar dit zoo schandelijk verlaten was in de tegenwoordig zich noemende Hervormd Kerkgenootschap, onder het bestuur staande van de Haagsche Synode, die niet alleen afweek van de vastgestelde besluiten van de nationale Synode gehouden te Dordrecht Anno 1618 en 1619, in tucht, maar ook zels in de leer des Evangeliums, die gegrond is op het alleen onfeilbaar Woord, zoo zijn die door God getrouw gemaakte mannen uitgeworpen of ook van zelfs uit conscientie... uitgegaan en veele kinderen Gods zijn hun gevolgd, verkleefd zijnde aan hunne Leeraaren in de waarheid, zich alzoo afscheidende van de leugen en zich voegende bij de Waarheid.
Deze afscheiding van dit verworpen genootschap vond ook reeds eenigzints plaats bij eenige doch zeer weinige gelovigen in deze plaatsen en sloten zich eerst aan de gemeente Christi te Langerak, doch toen het de Heere behaagde eenen Leeraar der waarheid bij de afgescheidene gemeente te Dordrecht te plaatsen in 't jaar 1841, zoo voegden zich deze leden met attestatien bij die gemeente en door de aannemelijkheid der gepredikte waarheid, gevoelden zich ook veele andere kinderen Gods gedrongen de weg van afscheiding te volgen en zich bij de gemeente des Heeren te Dordt aan te sluiten, opdat zij met een opregt(e) conscientie voortaan God mogten dienen, niet waar menschelijke wijsheid en vonden op de voorgrond geplaatst worden, maar alleen het dierbaar Woord van den zaligen God, niet waar een aardsch mensch of menschen als Heer der kerk erkend wordt, maar alleen Christus de Koning der kerk.
Van tijd tot tijd groeide nu het getal der leden aan en daar deze plaatsen zoo ver verwijderd lagen van de stad Dordrecht, dacht de kerkenraad goed voor ons te stellen, om eenen Ouderling en Diaken te verkiezen, opdat er alzoo naauwkeuriger toeverzicht op de leden konde gehouden worden, zoo innerlijk als uiterlijk en dat dus alle dingen met orde mogten geschieden na Gods woord, 't welk door de leden goed en nuttig gekeurd werdt.
Op deze grond dan zijn de mansledematen dezer dorpen verzocht door den kerkenraad van Dordrecht om op den 3 Nov. 1841 te vergaderen ten huize van den Lidmaat Pleun Hartman wonende te Alblasserdam in 't huis no...Ga naar voetnoot1 in de tegenwoordigheid van eene Commissie des kerkeraads uit Dordt, opdat onder opzien tot den Heere de verkiezing van een ouderling en diaken mogte geschieden. op welke bestemde plaats te half elf uuren des morgens vergaderd zijn als Commissie uit Dordt den Leeraar P. Dijksterhuis, den Ouderling Wigny in gezelschap

[pagina 279]

[p. 279]

van den Kerkmeester C. van Kuijk, als leden der gemeente van Alblasserdam P. Hartman, P. van Da(a)len, M. Stolk, P. (C.) Schuppens, A. de Haan; van Oud-Alblas J. van de(r) Velde(n); van Nieuw Lekkerland W. Versluys en J. de Haan. De Leeraar opende de vergadering met Ps. gez. en gebed, dragende de vergaderde leden aan den drieëenigen God op met hartelijke smekingen. Hierop wees de Leeraar de noodzakelijkheid aan van de kerkelijke toeverzicht door Ouderlingen en die der milde handrijking aan arme geloofsgenoten door Diakenen van de door de gemeente afgezonderde liefdegiften en werdt door den Leeraar aangetoond uit het Woord Gds de vereischtens, die er moesten gevonden worden in Ouderlingen en Diakenen, waarop de gemeente te letten had in de verkiezing. De Leeraar verzocht hierop na 't zingen van eenen gepasten Psalm, dat de leden met hem voor den Heere knielende hunne gebed mogten uitstorten, en zoo werdt eenparig door 't voorgaan van den Leeraar knielende met vurige gebeden van den Heere afgesmeekt om mannen te mogen aanwijzen, geschikt tot zulke gewigtige bedieningen.
Hierop verzoekt den Leeraar, dat de leden met gesloten briefjes hunne keuze zouden openbaren wie zij tot Ouderl. en Diak. verkozen, alsmede hunne eigen naam onderaan plaatsen, opdat al wat verkeerd konde zijn, vermeden werdt en zoo bleek het dat tot Ouderling verkoren was Abram de Haan met...Ga naar voetnoot1 stemmen en tot Diaken P. Hartman met...Ga naar voetnoot1 stemmen. Waarop de Leeraar nader de kerkelijke wetten en toeverzicht uit Gods woord voordroeg en vermaande tot liefde en achting onder elkander als behoorende alle tot het een(e) Geestelijk ligchaam van Christus, en zoo werdt wederom met gebogene knieen na 't zingen van eenen Psalm, de gekozene Ouderl. en Diak. met de leden, ja de gansche Kerk vuriglijk den Heere aanbevolen als de Herder zijner gemeente.
De vergadering nu hunne werkzaamheden in de naam des Heeren gedaan, geeindigd hebbende en elkander minzame groetingen en Christelijke toewenschingen, om maar in Christus te leven en te wandelen, den Heere aanbevolen hebbende, opdat een iegelijk in zijne roeping getrouw mogt bevonden worden, is de vergadering uiteen gegaan.
Daarna is volgens kerkelijk gebruik de benoemde Ouderling en Diaken aan de gemeente te Dordrecht openbaar voorgesteld en als dit tweemaal geschied was, en er geene bezwaren tegen deze broeders waren ingekomen, zoo zijn zij openbaar in hunne bedieningen in de gemeente te Dordt bevestigd den 28 nov. 1841.
Door ons ondertekend als Leeraar P. Dijksterhuis
A. Wigny, Oud.Ga naar voetnoot2
Abr. de Haan, Ouderling
P. Hartman, diaken

Erkenning der gemeente

De ‘autorisatie’ der gemeente Alblasserdam heeft wel enige voeten in de aarde gehad.

Op 22 februari 1843 wenden 6 leden der gemeente - te Alblasserdam woonachtig - zich tot de Koning met het verzoek tot erkenning van de gemeente. Zij spreken over een ‘groot aantal personen’ tot de gemeente behorende. Dit request geeft aanleiding tot een uitvoerig vertoog gericht aan de Koning door de minister van eredienst. Deze stelt, dat ondertekening door 6 personen - als er vele leden zijn - in strijd is met de koninklijke besluiten over deze materie. Immers: het zou kunnen wezen, dat de meerderheid der ge-

[pagina 280]

[p. 280]

meenteleden - na de erkenning - zich niets zou aantrekken van de voorwaarden, waarop de erkenning is verleend, ten aanzien van de verzorging der behoeftigen etc.

De regering meent voorts, dat 6 personen geen autorisatie behoeven, want indien men maar met minder dan 20 personen blijft vergaderen, wordt geen enkele wet overtreden.Ga naar voetnoot1

Het request wordt van de hand gewezen.

Gedateerd 12 juni 1843 wordt er dan een aanvulling op het eerste request gezonden - de inzending van het ‘huishoudelijk reglement’ wordt gehandhaafd - dat wordt ondertekend door 30 personen, die wij bij de eerste ledenlijst in dit hoofdstuk, hebben genoemd.

Het koninklijk besluit, waarbij de gemeente wordt erkend, is van 11 september 1843.

De gemeente - zo lezen we - zal haar eredienst uitoefenen te Alblasserdam, voorlopig in het huis kad. B 198 (woonhuis van Abraham de Haan) en ‘vervolgens in het door haar nieuw te stichten kerkgebouw, aan den Hoogendijk... op den grond kadastraal bekend Sectie B no. 196...’

Apart verdient vermelding, dat de ingediende kerkenorde niet is het zogenaamde huishoudelijk reglement van de Chr.e Afgescheiden gemeente te UtrechtGa naar voetnoot2, maar een op essentiële punten gewijzigde versie hiervan. Zonder alle verschillen in den brede te kunnen noemen, willen wij mededelen, dat de bepalingen, die in het Utrechtse reglement een ongereformeerd kerkrecht invoerden, in het reglement van Alblasserdam zijn weggelaten, veranderd of aangevuld. Zo is vervallen de regel dat de manslidmaten, die toegelaten zijn tot het heilig avondmaal het recht hebben alle kerkeraadsvergaderingen bij te wonen en mogen meebeslissen in alle zaken van regering en tucht.

Het belangrijkste is wellicht, dat in het Alblasserdamse de sporen van het independentisme zijn uitgewist.Ga naar voetnoot3 Daartoe is een nieeuw artikel (2) ingelast, dat als volgt luidt.

ZijGa naar voetnoot4 acht zich verpligt in ons Vaderland kerkelijk gemeenschap te oeffenen, met alle diegenen, welke in leer niet alleen, maar ook in tucht en dienst de oudgereformeerde praktijk in Nederland volgen, voor zoo ver dit plaats kan hebben, volgens de tegenwoordige Staatsinrigting.

Bouw van kerk en pastorie

Nog vóór de erkenning, wordt besloten tot stichting van een kerkgebouw, en wel op het huiserf van ouderling Abraham de Haan. Dit besluit valt op

[pagina 281]

[p. 281]

een gemeentevergadering van 17 november 1842. In deze tijd worden ‘nog onze Huijze tot de Plaatze onzer Zaamekomste... gebruijkt.’

A. de Haan geeft de grond tegen een erfpacht van ƒ5,- 's jaars.

Het gebouw, dat toen verrezen is, bestaat nog. Het heeft thans de naam Concordia en staat aan de Dam (vroeger ‘Hoogendijk’).

Aanstonds wordt er ƒ 1100,- toegezegd, in de vorm van leningen, om de bouwplannen te kunnen verwezenlijken.

Toch wacht men tot de erkenning van de gemeente een feit is, aleer tot aanbesteding wordt overgegaan.

Dit gebeurt op 6 okt. 1843. De hoogste inschrijver wilde de kerk van 50 bij 30 voetGa naar voetnoot1 bouwen voor ƒ 3809,-, de laagste voor ƒ 2576,-.

Van de pas ontbonden gemeente te Zwijndrecht, worden een preekstoel, ‘doophek’ en bedieningstafel aangekocht voor ƒ 69,-. Ook worden er 96 stoelenGa naar voetnoot2 gekocht voor ƒ 72,-.

De totale kosten van bouw en inrichting bedragen ƒ 2812,24. Het nog niet aanwezige bedrag van ƒ 2700,- wordt van gemeenteleden geleend tegen 3½ procent.

Op 6 december 1843Ga naar voetnoot3 wordt het kerkgebouw in gebruik genomen. Ds. Dijksterhuis houdt een leerrede over Psalm 126 vers 3 en 4: De HEERE heeft groote dingen bij ons gedaan; (dies) zijn wij verblijd. O HEERE! wend onze gevangenis, gelijk waterstroomen in het zuiden.Ga naar voetnoot4

Als in 1846 mag worden verwacht, dat de gemeente eerlang een predikant zal ontvangen, wordt er ook aanbesteding gehouden voor het bouwen van een pastorie. Arie de Waal, timmerman, lid van de Dordtse gemeente en een metselaar uit Alblasserdam bouwen het huis voor ƒ 2167,-. Op 26 februari 1846 wordt de eerste steen gelegd.

Kerkelijk leven gedurende de jaren 1842-1847

Al aanstonds, na haar opneming in het kerkverband als zelfstandige gemeente, wordt Alblasserdam geconfronteerd met de crisisverschijnselen onder de Afgescheidenen in Zuid-Holland.

Wij zullen niet herhalen, hetgeen wij hierover in vorige hoofdstukken schreven. Slechts benadrukken we hier, dat de beide ambtsdragers van Alblasserdam geheel en al naast ds. Dijksterhuis staan in zijn moeizame strijd.

De breuk in de classis Dordrecht komt - zoals we zagen - tijdens de classicale vergadering aan Den Hitsert, gehouden op 27 juli 1842, waar Dijksterhuis, nadat aan ds. Wildeboer zitting is verleend, geheel in strijd met de kerkenorde, weigert langer zó te vergaderen.

Op ongeveer 10 augustus 1842 kan door de scriba van Alblasserdam geno-

[pagina 282]

[p. 282]

tuleerd worden: ‘Troostrijk was het voor ons ouderling en diaken, dat wij onze gemeente eerst onderzogt hadden, hoe zij over de kerkorde dagten. En het was een eenparige stem eerst tot dat teruggekeerd dat wij verloren zijn.Ga naar voetnoot1 Zoo dat wij niet alleen voor ons zelfs, maar uijt naam van de gansche gemeente ons konden verklaaren.’

Daar Alblasserdam uit overtuiging meedoet aan de ‘reconstructie’ van de classis Dordrecht (-Gorinchem), geeft zij nog slechts éénmaal gehoor aan een oproep van ‘Zuid-Beijerland’ bijeen te komen op 4 oktober 1842, om Te spreken over de zaken op 27 juli voorgevallen. De afgevaardigden zeggen dan duidelijk, dat zij zich verbonden gevoelen aan de classis Dordrecht (Dijksterhuis).

Op 19 oktober 1842 nodigt ‘Zuid-Beijerland’ opnieuw uit, te Zwijndrecht samen te komen. Alblasserdam gaat er niet heen.

De laatste poging doet de Zuid-Beijerlandse classis door op 20 dec. 1842 een brief van vermaning te zenden.

Als op 6 december 1843 het nieuwe kerkgebouw in gebruik wordt genomen, bevestigt ds. Dijksterhuis nog twee ambtsdragers. De kerkeraad heeft dan de volgende samenstelling: Abraham de Haan en Aart de Haan (Nieuw Lekkerland), ouderlingen; Pleun Hartman en Willem Janzen, diakenen.

Eind 1845 begeert de gemeente de in 1801 te Dordrecht geboren ouderling Cornelis RoobolGa naar voetnoot2 te beroepen. Roobol heeft zijn opleiding gekregen van ds. Dijksterhuis.

Als hij door Alblasserdam beroepen is, mag hij - na een voorbereidend examen op de classicale vergadering - al gauw ‘voorstellen doen’ in Dordrecht, bij afwezigheid etc. van Dijksterhuis.

In november 1846 komt hij met zijn gezin reeds in Alblasserdam wonen en gaat ‘hulpdiensten’ verrichten. Op 2 juni 1847 wordt hij, in tegenwoordigheid van ‘gedeputeerden’ uit Groningen, Friesland en Drente, uitgebreid geëxamineerd. Na afloop wordt broeder Roobol met algemene stemmen toegelaten tot de heilige bediening ‘onder ernstige vermaning, zich verder bijzonder toe te leggen op meerdere grondiger kennis in de Godgeleerdheid en in de Nederduitsche taal..., wordende de zwakheden nu over het hoofd gezien uit aanmerking van de hoge jaaren die de examinandus heeft bereikt, de nood der kerk en de achting die hij algemeen wegdraagt.’Ga naar voetnoot3 Op 9 juni 1847 wordt hij door Dijksterhuis te Alblasserdam bevestigd.

Er komt dan een einde aan het veelvuldige preeklezen door Abraham de

[pagina 283]

[p. 283]

Haan en anderen. Midden 1845 had dit nog tot een incident aanleiding gegeven. Door een broeder uit Oud-Alblas wordt De Haan beschuldigd van te hebben gehouden ‘een Remonstrantsche voorlezing’. Hij zou ‘af en bij doen ten opzichte van de predikatie, die hij leest. Wij krijgen de indruk, dat De Haan een ‘aanspraak’ tot de hoorders deed vóór het grote gebed. De Haan verdedigt zich en zegt daarbij slechts te lezen: Abr. Hellenbroek, Bern. Smytegeld en ‘bij lijdensstoffen’ P. van der Hagen en Joh. van der Kemp. De kerkeraad wijst de beschuldigingen af, waarna de beschuldiger ‘verzogt om vergiffenis’.

Ds. C. Roobol te Alblasserdam, 9 juni 1847-13 juni 1858

De 11 jaren, waarin ds. Roobol predikant van de gemeente is geweest, vormen een tijdvak van rustige ontwikkeling. Wij lezen, vooral in de eerste jaren, dat zich nieuwe leden aansluiten. In 1856 telt de gemeente 200 zielen. De notulen vertellen ons, dat ds. Roobol 14 maal een beroep ontvangt, namelijk van Werkendam, Leerdam, Rotterdam, Schiedam (twee maal), Gameren, Amersfoort, Herwijnen, Zaandam,..., Broek op Langendijk, Woubrugge, Delft en Leiden. Dit laatste aanvaardt hij en op 13 juni 1858 neemt hij afscheid van zijn gemeente. Hoewel de predikantennood in deze jaren nog groot is, wijst het aantal beroepen er toch op, dat Roobol als predikant zeer gezien was. Soms wordt, na het ontvangen van een beroep, op de kerkeraad knielende gebeden.

In de kerkeraad doen enige nieuwe broeders hun intrede, namelijk als ouderling: Willem Janzen, J. van Bokkum en J. Waterland; als diaken: Arie Neef en Willem Vermeulen.Ga naar voetnoot1

In deze tijd zien we de eerste ritselingen van de geesteshouding der Kruisgezinden in Alblasserdam. Aart de Haan, ouderling, stelt zich niet herkiesbaar. Jan de Haan onttrekt zich met vrouw en kinderen aan de gemeente. Het echtpaar Bastiaan Kloot en Aarjaantje HerwigGa naar voetnoot2 gevoelen geestelijke ‘drukking’ vanwege het woord ‘Afgescheiden’ (tegenover: Gereformeerd) en vanwege de Psalmberijming. ‘En zij gaven voor, zoo veel Godlijk ligt ontfangen te hebben, alsdat de Heere ons met Zijn ongenoegen bezoeken zal’. De ouderlingen reageren hierop als volgt: ‘Maar dat ligt meer voor opgewonde beschouwende - zoo konden zij niet uitgenodigt worden tot het houwde van de bondszegelen’.

Als het agendum is afgewerkt, is er op de kerkeraadsvergadering nog wel eens tijd voor een woord van hart tot hart (1853): ‘Daar de vergadering gene zaken meer voorhanden wiste, zoo werd de vergadering onder minzame

[pagina 284]

[p. 284]

gesprekken omtrent de onderscheijde Lijdinge Gods in de gewaarwordinge ontmoet...’.Ga naar voetnoot1

De jaren 1858-1868; ds. Berend Amsing 1 mei 1859-14 januari 1867

Na het vertrek van ds. C. Roobol op 16 juni 1858, wordt Jielis van Bokkum voorzitter van de kerkeraad. Na tevergeefs ds. H.A. Jonkman (Herwijnen) en ds. H. Joffers (Den Haag; tweemaal) te hebben beroepen, komt ds. B. Amsing, te Sexbierum, preken. De notulen van jan. 1859 melden, dat dit was tot ‘algemeen genoegen, maar de laatste woorden van de uitspraak flauw’. Na enige deliberatie wordt hij beroepen; er blijft aarzeling bestaan vanwege ‘de inhouding van zijn stem in de agsterste woorden.’ De kerkeraad meent echter, dat het wel zal wennen.

Ds. Berend AmsingGa naar voetnoot2 neemt het beroep aan en wordt op 1 mei 1859 door ds. C. van Proosdij, van Dordrecht, te Alblasserdam bevestigd.

De jaren van ds. Amsing te Alblasserdam zijn moeilijke geweest. In de eerste plaats was dit een gevolg van het feit, dat in deze tijd zich een aantal Ledeboeriaans-, Van den Oever- en Kruisgezinden losmaken van de gemeente. Daarnaast had Amsing wellicht de eigenschap de ‘agterste woorden’ in het geheel niet in te houden - hij flapte er nogal eens een woord uit, dat ongenoegen in gemeente en kerkeraad opwekte.

In de jaren 1860 en 1861 blijkt het, dat enige gemeenteleden bezwaren hebben tegen ‘de leer’ van ds. Amsing. Wij noemen: Vrouw de Bes, Bastiaan van Daalen, A. Neef, A. Vogel, D. Bol, Adrianus Bons (Bleskensgraaf), Aart de Haan (oud-ouderling, Nieuw Lekkerland), A. Slieker (Lekkerkerk), J. Herwig, W. de Deugd, Nicolaas Vermeulen, Hein Koudstaal met zijn vrouw Geertje Jansen en P. den Besten.

De oppositie groepeert zich in de aanvang rond Bastiaan van Daalen en Nicolaas Vermeulen.

Als Bastiaan van Daalen eind 1860 op de kerkeraadsvergadering gelegenheid ontvangt zijn bezwaren kenbaar te maken, zegt hij onder meer, dat ds. Amsing de zwakgelovigen wel tracht te troosten, maar niet op een ‘genoegzame grond’ en dat hij de onbekeerde mens opwekt tot het ‘schreien van heete tranen, zonder aan te wijzen welke’.

Na enige tijd wordt van Daalen onder censuur gesteld, daar hij, zonder bewijzen te kunnen aanvoeren, blijft zeggen dat de predikant onrechtzinnig is. Enige medestanders van Van Daalen willen over de ‘stille censuur’ met de kerkeraad spreken, maar dit wordt terecht van de hand gewezen. Door deze personen wordt de zaak van Van Daalen dan op de classicale vergadering

[pagina 285]

[p. 285]

gebracht, maar ook dit college stelt de klagers in het ongelijk en verwerpt de beschuldiging inzake onrechtzinnigheid van ds. Amsing.

Bij dit alles weert zich inzonderheid de oud-ouderling Aart de HaanGa naar voetnoot1.

Op een kerkeraadsvergadering - 1 april 1861 - zegt hij ondermeer, dat hij ‘de verborgenheid des Evangeliums op de kansel nooit hoort, maar wel de letterlijke waarheid; dat Ds. in de toepassing de Heilige Geest zelden of nooit noemt, veel minder Zijne werkingen, dat Ds. door deugt en pligt den mensch tot het geloof opvoert en niet zijn doodelijke val en onmagt (predikt)...’.

De kerkeraad antwoordt hem, dat hij niet heeft bewezen, dat de predikant onrechtzinnig is, als deze het bevel des geloofs aan de gelovige voorstelt..’ en verder, dat hij oordeelt, ‘dat het min of meer bevindelijk prediken geen grond is om de Leeraar voor onregtzinnig te verklaren...’. A. Slieker zegt op dezelfde vergadering ‘...Dat Ds. de verborgenheid des geloofs niet oplost, omdat den onbekeerde na de vermaning zijn doodstaat niet voorgesteld (wordt), en hem zonder die kennis naar Jezus wijst’.

Ondanks de terechtwijzing van de classicale vergadering en onderricht door middel van huisbezoek gegeven, houden de bezwaarden aan hun standpunt vast.

Op 24 augustus 1861 onttrekt Nicolaas Vermeulen zich schriftelijk. Hij schrijft zich ‘om onderscheidene redenen’ van de gemeente los te maken en vraagt afkondiging van de kansel. Zijn vriend Bastiaan van Daalen volgt hem op 1 oktober 1861.

Begin 1862 breken W. de Deugd, Hein Koudstaal, J. Slieker en Aart de Haan met de Afgescheiden gemeente.

In een aparte paragraaf zullen wij trachten te beschrijven, wat er verder kerkelijk met deze personen en enige geestverwanten is gebeurd.

De brieven, die de 4 laatstgenoemden bij hun ‘afscheid’ hebben geschreven vinden we - in afschrift - in de notulen van 23 januari 1862. Zij zijn bijzonder belangrijk voor het leren kennen van het klimaat, waarin de Afgescheiden gemeente van Alblasserdam leefde.

W. de Deugd schrijft, dat de gemeente ‘niet de ware Kerk van Jezus Christus...’ is.

Hein Koudstaal geeft kennis, dat hij met zijn vrouw Geertje Jansen en kinderen, wenst over te gaan ‘tot die Leer van Gereformeerd onder het Kruis’. Verder schrijft hij: ‘...dat ik, broeders en zusters, van u wil uitgaan. zoo wil ik dan sluiten met deze woorden, wat ik nu doe, weet gij niet, maar na dezen zult gij het verstaan - de Heer is wijs, wij zijn dwaas...’

J. Slieker schrijft vanuit Lekkerkerk: ‘...waarom moet dat volk met de naam van niet vereenigd met de Gereformeerde Leer in de Afg. Kerk ver-

[pagina 286]

[p. 286]

volgd worden; die uit God geboren zijn, zouden die de waarheid bestrijden, de Heere Jezus zegt, die uit de waarheid is die hoort de waarheid, en van daar is het, dat wij ons vereenigen met eene bevindelijke Leer, waarin men het zalig voorregt, zooals het in de waarheid voorkomt, klaar uiteenzet en aan de onderwerpen van de waarheid toepast, en haar de genade voorregt(en) tot alle de weldaden van het genade-verbond na waarheid aanwijst, de bekommerde uit dat voorregt opwekke en aanmoedige, de onbekeerde haar ongeluk uit die waarheid, en waar het in bestaat, aanwijzen.’

De brief van Aart de Haan geven wij hieronder in zijn geheel weer.

N. Lekkerland, den 22 Januarij 1862
Aan de Christel. Afges. Kerkeraad te Alblasserdam
Deeze letteren voel ik mij verpligt aan u te schrijven, omtrent de kwestie over de Gereformeerde Leer, daar ik gehoord heb van een lid der Classi, dat de stukken wel ter degen overwogen zijn, maar de Klassi kon er niet doorzien, maar zeide hij tegen mij mogten God bidde, die mogt het wegnemen, en tot vereeniging brengen, en zoo zijn de zaaken blijven liggen. Waarom de zaaken niet getoetst aan Gods Woord, maar men ziet de persoon aan en men geeft de waarheid die naar de Godzaligheid is prijs. O, wat is het te beklagen dat die gronde van onze Gereformeerde Leer, waarop de gemeente gebouwt is, zoo een weinig tijds bezeten is, en nu omgerukt en weggeworpen wordt, nu wil men met de Letter zonder de zaake van de Letter door God den H. Geest in het harte gewerkt, den hemel inklimmen en uit die grond de ban gebruikt word tegen Gods volk, omdat zij zich voor de waarheid in de bresse wenst te stellen. O mogt het noch gezien worden dat de Heere een ban gelegd hebt op de afgescheiden Kerk en gemeente en volk en van daar dat Gods volk er allerwegen uitgedreven word, die voor de waarheid zich in regt begeeve. Ik voor mij, ik wensch te blijven bij hetgeen mij van God geleerd is en aan mijn arme ziel verzekering van gedaan is, dat God de H. Geest is die levendig maakt, en bij elke daat moet invloeijen en onze geregtigheid en wegwerpelijk kleed zij en blijve, en daar ik mij in langen tijd bezwaard gevoeld heb om bij de onwaarheid te blijven, ben ik met één volkomen gemoet tot het besluit gekomen, afstand te doen van zoo een Kerk en gemeente zoodat dit geschrift dient tot een bewijs dat ik niet meer tot zoo een Kerk of Leer behoor.
Aart de HaanGa naar voetnoot1

Op 11 juli 1862 schrijft Adrianus Bons te Bleskensgraaf een brief, waarin ook hij mededeelt, zich te onttrekken aan de gemeente. Van A. Slieker is dan al bekend, dat hij zich ‘bij ds. Ledeboer heeft gevoegd.’Ga naar voetnoot2 In 1863 onttrekt zich eveneens het gezin J. Herwig; daarentegen voegen Hein Koudstaal en zijn vrouw, alsmede een getrouwde zoon Jan Koudstaal en zijn vrouw zich weer bij de gemeente.

Voor de duidelijkheid geven we nu eerst de samenstelling van de kerkeraad midden 1863: ds. B. Amsing, praeses; Abraham de Haan, J. van Bokkum, P. Hartman, W. Janzen, ouderlingen; A.C. Boshoven, H. Peerbolte en Adrianus

[pagina 287]

[p. 287]

de Haan, diakenen. Na enige tijd worden P. Waterland en H. Peerbolte ouderling, G. de Braal diaken.

Op 22 februari 1865 overlijdt de eerste ouderling van de gemeente: Abraham de Haan.

De kerkeraad plaatst een advertentie in De Bazuin van 10 maart 1865, waarin staat dat Abraham de Haan, in de gezegende leeftijd van 81 jaar ‘na eene langzame afbreking, zacht (is) ontslapen.’

Op 17-jarige leeftijd werd hij ‘door den Heiligen Geest genadig en krachtdadig tot Gods zalige gemeenschap overgebragt.’

Hij heeft - zo besluit de advertentie - de gemeente als één der eerste ouderlingen gebouwd ‘door godvruchtige bestieringen, zich met stoffelijke weldaden niet onttrekkende...’.

Door het verlies van een niet gering percentage lidmaten is begin 1863 de financiële positie van de gemeente weinig rooskleurig.

Aart de Haan vraagt de door hem in 1846 voor de bouw van de pastorie geleende ƒ 700,- terug. Het blijkt, dat Abraham de Haan nog ƒ 1400,- van de gemeente tegoed heeft. Het is in deze jaren moeilijk de ƒ 600,- voor het jaar-tractement van ds. Amsing op te brengen.

Classis en provincie worden er in gemengd, en zeggen enige steun toe. Diaken Adrianus de Haan wil ƒ 300,- voorschieten, met het oog op de door Aart de Haan opgezegde lening van ƒ 700,-.

Bij deze financiële moeilijkheden voegt zich echter de zwarigheid van een kleine reeks van conflicten binnen de kerkeraad. Deze concentreren zich om ds. Amsing.

Als midden 1863 een ouderling verslag uitbrengt van huisbezoek gedaan bij Arie Neef, wordt de kerkeraad geconfronteerd met een uitspraak van ds. Amsing aangaande degenen, die ‘nu voor 't meerendeel buiten de gemeente waren.’ Ds. Amsing heeft een paar zeer lelijke woorden gebruikt.

Vervolgens rijst er verschil over de liturgie bij de doopsbediening. Het blijkt, dat de predikant nimmer de naam van de moeder noemt; hij spreekt slechts van ‘Vader en getuige’. Een ander stuk zegt, dat hij ‘de moeders niet ziet.’ Deze zaak dient zelfs op de provinciale vergadering van 16 en 17 maart 1864. Ds. Amsing zou in ‘middelmatige dingen meer zijn eigen oordeel’ volgen ‘dan dat hij zich schikt naar 't gebruik en verlangen der gemeente.’ Daardoor ontstaan moeilijkheden. Bij de doop vraagt hij geen beantwoording aan de moeder.

Desgevraagd verklaart ds. Amsing - die dus zelf aanwezig is - in deze geen beloften te kunnen doen. Eén en ander maakt een ‘smartelijke indruk.’ De provinciale vergadering verbindt alleen aan een andere praktijk bij ds. Amsing financiële steun aan zijn gemeente (!).

Hetzelfde had de classicale vergadering van 9 september 1863 reeds gedaan.

[pagina 288]

[p. 288]

Het blijkt,Ga naar voetnoot1 dat de predikant bedankt heeft voor beroepen naar Wolphaartsdijk en Tessel ‘zonder daarover met den Kerkeraad te spreken, niettegenstaande hij door de Classis en Provincie wordt ondersteund.’

Ds. Amsing verklaart geen vrijheid te hebben gehad één van de beroepen aan te nemen, aangezien hij liever in z'n gemeente wil blijven.

De classis meent, dat de predikant in de gegeven omstandigheden niet zelfstandig mag handelen, maar onderworpen is aan de raad der (classicale) vergadering ‘die hierop neder komt, dat zij het wenschelijk acht, dat volgens art. 11 der kerkenordening,... de middelen beproefd worden of ZEW. ook kan worden verplaatst; weshalve zij oordeelt, dat hij gehouden is, om, hetgeen zij hem tevens gelast, de wenken hem in den weg der Voorzienigheid gegeven, op te volgen. Zij doet dit tevens met de waarschuwing, dat ZEW. ingeval van weigering op de gevolgen moet rekenen.’

Het gaat alles een beetje raar toe, maar de classis kan enigszins verontschuldigd worden door er op te letten, dat er te Alblasserdam voortdurend conflicten zijn, waardoor de gemeente ‘geheel dreigt te verloopen.’Ga naar voetnoot2

Wij geven nog enige voorbeelden van de controversen, met name binnen de kerkeraad.Ga naar voetnoot3

In 1865 noemt ds. Amsing een tweetal gemeenteleden, die af en toe bij de Kruisgezinden kerken ‘leugenaar en bedrieger’. De kerkeraad wil nu geen avondmaal vieren en dit wordt ook drie maanden uitgesteld.

Medio 1866 rijst er een geschil tussen de predikant en ouderling P. Waterland. Laatstgenoemde had gezegd: ‘Ik wil niet zeggen Dominee, dat U den vollen raad Gods niet verkondigt, maar U kon er meer bij gedaan hebben.’ Waarop ds. Amsing had gereageerd met: ‘Ei dommen ouderling.’

Alsof de golven nog niet hoog genoeg gaan, zegt ds. Amsing bij de behandeling van deze zaak, dat Waterland er aan toegevoegd heeft: ‘Het zal wat te zeggen zijn onder zulke een Evangelie verloren te gaan.’ Niemand van de anderen heeft dit echter gehoord en Waterland ontkent het.

Nadat ds. Amsing volhoudt, wordt er genotuleerd: ‘Toen werd door de kerkeraad aangemerkt, en bevonden, dat Dominee geen zin heeft in den raad zijner ouderlingen.’

Het gevolg is, dat H. Peerbolte en P. Waterland hun bediening gaan neerleggen. De rest van de kerkeraad ‘heeft de bedanking der Ouderlingen nimmer goedgekeurd, maar krachtig hunne stem daartegen verheven.’

Met behulp van de classicale commissieGa naar voetnoot4 wordt er op 16 augustus 1866 een verzoening tot stand gebracht, waarna aan de gemeente wordt bekend gemaakt, dat de onderlinge geschillen tussen de leraar en de beide ouderlingen - welke voor hun bediening hebben bedankt - na wederzijdse belijdenis

[pagina 289]

[p. 289]

uit de weg zijn geruimd. De beide ouderlingen hebben hun bediening weer aanvaard.

Reeds spoedig daarna rijzen er nieuwe moeilijkheden. Deze gaan gepaard met financiële tekorten, waardoor de kerkeraad het tractement niet op tijd kan uitbetalen.

Het laten vervallen van de derde of avond-dienst op zondag en het er voor in de plaats stellen van het houden van gezelschap, zowel te Alblasserdam als te Kinderdijk, geeft uiteraard geen oplossing.

Vage aanduidingen in de notulen wijzen er op, dat eind 1866 geen avondmaal kan worden gevierd. Een ouderling en twee diakenen stellen zich niet herkiesbaar.

Op zondag 2 december heeft ds. Amsing één en ander in een preek te berde gebracht en getracht duidelijk te maken, dat de schuld van de moeilijkheden niet bij hem is.

Beide partijen brengen nu hun zaken op de classicale vergadering van 19 december 1866.

Na een brede behandeling besluit dit college, dat ds. Amsing van zijn gemeente moet worden losgemaakt. Een classicale commissie, bestaande uit ds. C. van Proosdij en oud. A. de Waal, beiden uit Dordrecht, zal met het oog op deze zaak naar Alblasserdam gaan.

Ds. Amsing is verplicht, naar de gelegenheid zich voordoet, te gaan preken ‘teneinde te zien, waar de Heere Z. Eerw. wil gebruiken.’ Ds. Amsing is zeer ‘geroerd’, als hij het oordeel der vergadering hoort.

Het resultaat van de besprekingen van de commissie te Alblasserdam is, dat ds. Amsing verzoekt een buitengewone classicale vergadering - op zijn kosten! - bijeen te roepen.

Hij acht de gang van zaken - voor hem gelijk staande met een schorsing - in strijd met de kerkenorde.

De voorwaarden van de ‘losmaking’ waren ongeveer als volgt: de predikant zal (minstens) nog een half jaar tractement ontvangen, voorlopig mag het predikantsgezin in de pastorie blijven wonen; in de kerkelijke bladen zal het volgende bericht worden geplaatst:

Dat de gemeente van Alblasserdam door verschillende omstandigheden in zulk een staat van vernedering gebragt is, dat zij niet bij magte zijn, zelve in het onderhoud van hunnen Leeraar te kunnen voorzien; waardoor de Classe zich in de noodzakelijkheid ziet den Leeraar B. Amsing de vrijheid te geven eene andere gemeente aan te nemen, om te bedienen, waartoe hij in de vacante gemeenten zal kunnen prediken, waar hem zulks de gelegenheid openstaat.

Tenslotte wordt bepaald:

Dat ds. B. Amsing in de gemeente van Alblasserdam alle de deelen van zijn ampt zal mogen vervullen met onderling overleg des Kerke-

[pagina 290]

[p. 290]

raads, wanneer hem de gelegenheid daartoe geopend is.Ga naar voetnoot1

Wij krijgen de indruk, dat een deel der betrokkenen hoopte en verwachtte, dat ds. Amsing wel spoedig een beroep zou krijgen. Nog steeds is er predikantennood in de Afgescheiden kerken.

Maar, zoals gezegd, ds. Amsing vraagt een buitengewone classicale vergadering. Deze wordt gehouden op 6 januari 1867, maar brengt weinig nieuws. De classis blijft bij haar besluit. De enige nieuwe bepaling bij de ‘losmaking’ is, dat aan ds. Amsing door de kerkeraad een attest moet worden uitgereikt.

Op 14 januari gaat de classicale commissie opnieuw naar Alblasserdam. Op 3 stemmen na geeft de gemeentevergadering ‘algemeen hare vereeniging met het Klassis besluit... en heeft Ds. B. Amsing zich aan het besluit onderworpen.’

Laatstgenoemde ontvangt het volgende attest.

L.S.
De Kerkeraad der Christl. Afgesch. Geref. gemeente te Alblasserdam verklaart bij deze, dat hij van harte instemt met het besluit der Classis van Dordrecht, waarbij de gemeente van haren Leeraar B. Amsing wordt losgemaakt, en den Leeraar van haar. Een zamenloop van verwikkelingen en moeijelijkheden, waarin die der finantieelen een voorname rol speelde, heeft niet alleen daartoe geleid, maar dit besluit dringend noodzakelijk gemaakt. Verder verklaart bovengenoemde Kerkeraad, dat Ds. Amsing gedurende de jaren die Z.Eerw. onder hen heeft gearbeidt, altijd het zuiver Evangelie der zaligheid heeft verkondigd en in alle stukken en deelen der Gereformeerde gemeente onderwezen; alsmede dat bovengenoemde Ds. B. Amsing onberispelijk is in den wandel. Eindelijk wenscht de Kerkeraad dat de Heere Ds. B. Amsing spoedig eene gemeente doe geworden, waar Z.Eerw. tot uitbreiding van het rijk van Christus moge werkzaam zijn.

Het stuk is getekend door de ouderlingen en diakenen; Alblasserdam 14 januari 1867.Ga naar voetnoot2

Het gaat alles een beetje raar toe, schreven we reeds. Dit constateert ook de provinciale vergadering van 1 en 2 mei 1867, gehouden te Leiden, nadat van de zijde van de classis Dordrecht één en ander is medegedeeld.

Precieser gezegd: de prov. vergadering spreekt haar sterke afkeuring uit over de besluiten van de classis Dordrecht. Men vraagt naar feiten, maar door de afgevaardigden van ‘Dordt’ wordt opgemerkt, dat aan ds. Amsing een goed attest is gegeven onder goedkeuring van de classis, dus dat men nu niet met beschuldigingen kan komen. De prov. vergadering meent dan in de gang van zaken te moeten berusten; zij zal zorgen voor een deel van het tractement, te weten ƒ 100,- per jaar.Ga naar voetnoot3 Maar... spreekt daarbij uit, dat

[pagina 291]

[p. 291]

ds. Amsing binnen de tijd van 3 à 4 maanden Alblasserdam metterwoon dient te verlaten (!).

De geschiedenis is hiermee echter niet aan haar eind. In de komende maanden zien wij ds. Amsing af en toe nog weer optreden als praeses van de kerkeraad. Strubbelingen blijven ook dan niet uit.

Eind 1867 krijgt hij een beroep van de gemeente van Geersdijk (Zld.). Naar aanleiding hiervan ontstaan allerlei moeilijkheden in classis en provincie, maar ook in Zeeland.

Het blijkt, dat Geersdijk met dit beroep ‘ver boven haar krachten reikt.’ Na allerlei verwikkelingen - die we hier niet zullen behandelen - wordt circa februari 1868 het beroep door Geersdijk uitgebracht ‘vernietigd’.

Op 15 mei 1868 vraagt ds. Amsing - nog steeds de pastorie bewonend - ƒ 40,- van de ƒ 100,-, die de gemeente hem nog verschuldigd is. De kerkeraad verklaart zijn best te zullen doen...

Begin juli wordt ds. Amsing uitgenodigd op de kerkeraadsvergadering te komen. Er zou namelijk ‘een boekje of geschrift door Jufvr. Amsing (zijn) opgesteld’, waarin kerkeraadsleden met name worden genoemd op een wijze ‘die voor het Christelijk gevoel kwetsend is.’ Er blijken nog meer, dergelijke zaken aan de orde te zijn. Het boekje komt overigens niet ter tafel. Maar op 15 juli 1868 is de ons reeds bekende classicale commissie voor de derde maal in Alblasserdam aanwezig. Deze stelt na veel discussies voor: ‘Elkander met vergeten wat achter is, alles te vergeven en de broederhand te reiken.’ Dit voorstel wordt door allen aangenomen.

Aan ds. Amsing is inmiddels het achterstallige tractement betaald.

In september 1868 verhuist hij met zijn gezin naar Kampen. Het volgende jaar maart vraagt ds. Amsing emeritaat ‘en hondert en vijftig Gl. meerder in het jaar.’ Het eerste wordt hem in het jaar 1870 verleend. De laatste jaren van zijn leven woont hij te Haarlem. Op 20 december 1880 gaat hij - te Alblasserdam logerend - de eeuwige rust in.

Het is een droeve episode uit de geschiedenis van deze gemeente. Gekweld door onzuiver-mystieke denkbeelden, die wij in de Alblasserwaard in die jaren niet met een lantaarntje behoeven te zoeken, wellicht bemoeilijkt door enig karaktergebrek bij ds. Amsing - dit laatste geaccentueerd door een afkomst uit een geheel ander deel van het land.

Wij menen, dat het goed zal wezen, dat het oordeel der historie over dit alles mild zij.

De gemeente komt na enige jaren weer tot bloei, maar midden 1868 moet na het huisbezoek ‘in 't land’Ga naar voetnoot1 worden gerapporteerd, dat zij ‘...voor het stoffelijke nogal welvarend, maar op geestelijk gebied in een dorren en doodelijkenGa naar voetnoot2 toestand verkeert.’

[pagina 292]

[p. 292]

De eerste jaren na 1868; ds. J. Beijer 21 (?) november 1869-10 september 1873

Wij zullen in de volgende paragraaf spreken over de ontwikkeling bij de Kruisgezinden in het tijdvak 1868-1873.

Thans een enkel woord over het kerkelijk leven in het algemeen.

Op 28 september 1869 wordt beroepen ds. J. Beijer, dan verblijvende in Leeuwarden.Ga naar voetnoot1

Het tractement zal bedragen ƒ 700,- per jaar, alsmede vrije woning en tuin; de vakantie zal per jaar 3 weken duren.

Al spoedig daarna wordt het beroep aangenomen en op 19 november 1869 is Beijer voor het eerst praeses van de kerkeraad.

Eind 1872 worden er moeilijkheden in het gezin van de predikant openbaar, die er toe leiden, dat ds. Beijer zijn ambt neerlegt. Op 10 september 1873 wordt dit door de kerkeraad aanvaard.Ga naar voetnoot2 De classicale vergadering verleent emeritaat in april 1874.

In deze jaren is de gemeente nog steeds zeer uitgestrekt. In 1871 lezen we van huisbezoek gedaan in de buurt ‘Vuilendam’, gemeente Brandwijk, hemelsbreed al 14 km van het dorp Alblasserdam gelegen.

De Kruisgezinden te Alblasserdam 1859-1873; Nicolaas Vermeulen

Op bladzijde 284 en volgende schreven wij over Nicolaas Vermeulen, Willem de Deugd, Bastiaan van Daalen en anderen en stelden wij in het vooruitzicht te zullen terugkomen op hun kerkelijke positie na 1861 (blz. 285).

Alvorens enige biografische bijzonderheden te geven van één van de voormannen, namelijk N. Vermeulen, willen wij ter typering iets zeggen van een brief van burgemeester en wethouders van Alblasserdam, gericht aan de Gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 13 mei 1865.

Wat toch was het geval?

Nadat Vermeulen zich in 1861 had onttrokken aan de Afgescheiden gemeente te Alblasserdam, en na lid te zijn geweest van de Kruisgemeente ‘Kuipershaven’ te Dordrecht (hoofdstuk 8), stichtte hij een eigen plaats van samenkomst op een terrein gelegen achter een boerderij, die zijn eigendom was. Er werd daar namelijk een schuur gebouwd, die na voltooiing echter als vergaderruimte werd ingericht. Hemelsbreed was de plaats van de schuur minder dan 100 meter verwijderd van het kerkgebouw van de Afgescheiden gemeente. Deze laatste wendt zich tot de burgemeester van Al-

[pagina 293]

[p. 293]

blasserdam,Ga naar voetnoot1 tot Gedeputeerde staten en tot de minister van justitie. Zij krijgt evenzo vele malen nul op het request, daar zij niet kan stellen, dat zij overlast ondervindt van de samenkomsten in de schuur van Vermeulen. Voor de burgemeester is er echter nog een ander argument, zoals we zullen zien. Als de groep-Vermeulen, na in 1865 als Kruisgemeente te zijn geïnstitueerd, in het jaar 1869 betrokken raakt bij de vereniging van Kruisgemeenten en Afgescheiden gemeenten, wordt ter onderscheiding gesproken over de gemeente ‘in den Hoogendijk’ en ‘in den Polder’, of nog korter ‘gemeente Hoogendijk’ en ‘gemeente Polder’.

De samenvatting van het genoemde stuk van B. en W. van 13 mei 1865 is als volgt.

Nicolaas Vermeulen, scheepsbouwer, heeft op een stuk land, kadastraal sectie B, no. 445, gelegen achter zijn boerderij, een schuur gebouwd.

De requestranten, leden van de Afgescheiden gemeente hebben aan de burgemeester verzocht het gebouw van Vermeulen ‘hetwelk bestemd zoude zijn tot Godsdienstoefeningen’ te doen sluiten; het daarstellen van het gebouw zou, vanwege zijn ligging, in strijd zijn met de wet op de kerkgenootschappen van 15 september 1853.

De burgemeester verklaart slechts te kennen te Alblasserdam de Hervormde gemeente, de ‘Christelijk afgescheidene gemeente’, en hij voegt er bij, dat ‘het hem zeer goed bekend was, dat binnen deze gemeente, in verscheidene particuliere huizen of schuren, bijeenkomsten tot Godsdienstige oefeningen gehouden werden, en hij geene bevoegdheid bezat, zulks te verhinderen of tegen te gaan, zoolang zulks geen stoornis der orde of iets strijdigs met de openbare rust of veiligheid veroorzaakte of voorviel.’

Indien in de schuur ‘Godsdienstige vereenigingen’ zouden worden gehouden zouden deze toch niet kunnen worden gelijk gesteld met ‘Openbare Godsdienst’ in de zin der wet, namelijk ‘openbare kerken; daar het even als die andere vereenigingen in particuliere huizen, moest worden beschouwd, daar noch Vermeulen, noch iemand van de door hem opgenoemden, eenige kerkelijke betrekking vervulde, en het gebouw een particuliere eigendom van Vermeulen was.’

Verder schrijft de burgemeester: ‘Dat hij Burgemeester, eenige jaren geleden, toen op den Kinderdijk, hetzelfde plaats vond, zich dienaangaande tot den Heer Officier der... Regtbank heeft gewend...’. En dat deze hem antwoordde, dat men zulks moest toelaten, zolang geen stoornis werd teweeggebracht.

Uit het bovenstaande zien we in de eerste plaats, dat Alblasserdam c.a. in deze tijd wel een concentratie van gezelschappen of conventikels heeft gekend. Hetzelfde geldt, naar bekend is, voor het overige van de Alblasserwaard.

Dit brengt met zich mee, dat lang niet alles kan worden achterhaald, wat

[pagina 294]

[p. 294]

zich heeft voorgedaan in het godsdienstige leven in Alblasserdam en naaste omgeving. Aangaande het bestaan van een Kruisgemeente (Vermeulen c.s.) hebben we zekerheid, zoals we hieronder zullen zien.

Daarnaast staat vast, dat er een Van den Oever-groep is geweest, maar we weten van deze ‘gemeente’ heel weinig. Het is wellicht zó, dat de burgemeester hierop doelt, als hij schrijft, dat zich ‘op den Kinderdijk’ ‘eenige jaren geleden’ hetzelfde heeft voorgedaan. Dit moet dan circa 1862 zijn geweest, hoewel reeds in 1858 Hermanus van den Oever te Alblasserdam is voorgegaan.Ga naar voetnoot1

In het archief van het ministerie ‘Hervormde Eeredienst’ etc. vinden we in een request aan de Koning van 30 oktober 1873, gezonden door de ‘Van den Oever-gemeenten’. Dit verzoekschrift vermeldt: ‘Alblasserdam - afwezig.’

Tenslotte: in 1882 schrijft ds. Joh. van den Broek, dan te Gouda, dat hij ‘bijna drie jaren te Kinderdijk-Alblasserdam heeft gestaan als predikant en daar, gegrond op onze Dordtse artikelen behoorlijk bevestigd (is) als predikant, maar niet door één uit de Chr. Geref. Kerk, neen, maar door een vrije, nu voor de Troon juichende prediker, en ben door de handdruk der gekozen kerkeraadsleden met de Bijbel boven het hoofd ingezegend en dus vormelijk of wettig genoeg, laat staan kerkelijk genoeg.’Ga naar voetnoot2

Vóór we nu iets gaan vertellen over de geschiedenis van de Kruisgemeente Polder, is het noodzakelijk in het kort enige biografische bijzonderheden aangaande Nicolaas Vermeulen te vermelden.

Bij de schaarste aan gegevens betreffende de gemeente Polder is het een gelukkige omstandigheid, dat de levensloop van deze uiterst merkwaardige persoonlijkheid, vanaf 1859, in sterke mate verbonden is met de geschiedenis van de Kruisgezinden te Alblasserdam.

Nicolaas vermeulen werd op 15 januari 1824 te Reeuwijk geboren als zoon van Willem Vermeulen en Klaasje Treure. Hij huwde driemaal, het laatst in 1880. Uit zijn drie huwelijken zijn in totaal minstens 12 kinderen geboren, van welke de jongste in 1889.Ga naar voetnoot3

[pagina 295]

[p. 295]

Hoofdstuk 20Alblasserdam, De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a., C. Smits - DBNL (3)

Nicolaas Vermeulen, geboren 1824 te Reeuwijk, overleden 1898 te Alblasserdam

Bij zijn eerste huwelijk in 1847 met Adriana Bakker te Alblasserdam, is hij aldaar woonachtig.Ga naar voetnoot1 Zijn vrouw en hij zijn dan - voor zover wij kunnen nagaan - Nederlands Hervormd, maar hij wordt in 1852 lid van de Afgescheiden gemeente.

Adriana Bakker overlijdt te Alblasserdam op 14 juni 1859.

Op 21 september 1859 huwt Vermeulen voor de tweede maal en wel te Reeuwijk met Elisabeth Teekens, zonder beroep, oud 27 jaar, dochter van

[pagina 296]

[p. 296]

een voor Gouda en omgeving bekende Kruisgezinde Jan Teekens en Catharina Susanna de Moor. Een dag of vier na de bruiloft overlijdt vader Willem Vermeulen te Alblasserdam, terwijl Elizabeth Teekens aldaar overlijdt op 21 juli 1879. Uit dit huwelijk zijn minstens 6 kinderen geboren.

Nicolaas Vermeulen huwt voor de derde maal, op 56-jarige leeftijd te Alblasserdam op 12 februari 1880 met Annigje van der Greft, oud 36 jaar, zonder beroep, wonende te Alblasserdam, weduwe van Gerrit van Harten. Bij de huwelijkssluiting zijn bruid en bruidegom Nederlands Hervormd. Er worden 5 kinderen geboren, in het tijdvak 1881-1889.

Vermeulen was, zoals reeds vermeld, van beroep scheepsbouwer. In Alblasserdam bezat hij een boerderij, waarop een pachtboer resideerde. In Ierseke was een oester- en mosselkwekerij zijn eigendom. Gedurende vele jaren was hij ouderling, raadslid en lid van het schoolbestuur.

Wat de kerkelijke zijde van zijn leven betreft het volgende.

In de notulen van de Afgescheiden gemeente van september 1859 lezen we, dat Vermeulen wil gaan trouwen ‘met eenen, die onder het Kruis behoort...’ Even later lezen we, dat het huwelijk ‘onder het Kruis is ingezegend...’ en wel te Reeuwijk of omgeving. In december 1859 laat hij de bekende, dan nog Kruisgezinde ds. Jacob JuchGa naar voetnoot1 te zijnen huize preken ‘voor een aantal toehoorders.’ Nadat hij in 1860 is toegetreden tot een groep van ‘bezwaarde’ leden, zoals Bastiaan van Daalen - naar wij reeds zagen - onttrekt hij zich in 1861 aan de gemeente.

Wij krijgen de indruk, dat enige anderen, die zich eveneens onttrekken, zoals Aart de Haan te Nieuw Lekkerland, in 1862 de groep ‘Van den Oever’ formeren. Wellicht is er nog een derde, meer Ledeboeriaans gericht gezelschap geweest.

Vermeulen heeft de eerste jaren enige contacten gehad met de Kruisgemeente te Dordrecht. Het begeren van de doop voor zijn vele kinderen plaatst hem bij herhaling voor de noodzaak van een kerkelijke keuze. In november 1863 wordt een kind van hem in de gemeente Kuipershaven gedoopt, zijnde ‘de vader lid der gemeente.’

Nadat circa april 1865 Vermeulen de schuur-kerk heeft laten bouwen, dicht gelegen bij het kerkgebouw ‘Hoogendijk’, zoekt zijn groep aansluiting bij het kerkverband der Kruisgezinden.

In de notulen en de lastbrieven van de ‘algemeene vergadering’ vinden we, dat bedoelde groep wordt aanvaard in juni 1865 onder voorwaarde dat ‘door bevestiging van den kerkeraad, de gemeente worde georganiseerd..’ Toch is er dan reeds sprake van: N. Vermeulen en C. van der Waal, ouderlingen, alsmede van Joh.s den Braanker, diaken. Vermeulen is daarna enige

[pagina 297]

[p. 297]

malen als afgevaardigde op de algemene vergaderingen aanwezig. Alblasserdam behoort circa 1868 tot de classis Rotterdam.

De vereniging van 1869 tussen de Kruisgezinden en het kerkverband der Afgescheidenen plaatst ook de beide gemeenten te Alblasserdam voor de vraag: hoe nu verder?

De gemeente Hoogendijk is dan vakant en zo komt op 9 juli ds. C. van Proosdij, als consulent uit Dordrecht naar Alblasserdam, teneinde een vergadering van beide kerkeraden te presideren. Inmiddels heeft ‘de Heer van Loon’, voorganger van ‘Polder’ al mogen preken tijdens een dienst van ‘Hoogendijk’. De consulent van de ‘voormalige Oud Gereformeerde gemeente Polder’ ds. A. Verheij van Dordrecht (Kuipershaven) is verhinderd te komen, maar laatstgenoemde en ds. Van Proosdij waren het tijdens een gesprek spoedig eens geworden over de zaak van de vereniging.

Tijdens bedoelde gecombineerde vergadering wordt men het echter in het geheel niet eens. De verschilpunten zijn deze: ‘Hoogendijk’ wil geen enkele verbintenis aangaande met het ‘behulpsel’ Van Loon, wenst de verenigde gemeente in het oorspronkelijke kerkgebouw te laten vergaderen, wil dat de beide kerkeraden ‘vereenigd tot eind dit jaar blijven dienen’ en begeert aanstonds met het beroepingswerk voort te varen.

De kerkeraad van de gemeente Polder stelt als voorwaarden ‘het blijven van den Heer van Loon, als voorganger der Gemeente tot zoolang tot zij, Kerkeraad in gemoede overtuigd zijn dat zijn Edles dienstwerk in de Gem. afgeloopen is, zonder vooralsnog een Leeraar te beroepen’; en verder dat beide kerkeraden dit jaar wel uit dienen, doch met het nieuwe jaar 3 leden van ‘Hoogendijk’ aftreden ‘opdat de Kerkeraad weder tot het zestal terug gebracht worde.’

Men gaat onverrichterzake uiteen.

Eind 1869 moet worden geconstateerd, dat de voormalige Kruisgemeente wenst ‘op zich zelve te blijven staan.’

Inmiddels hebben zich bij ‘Hoogendijk’ aangesloten de ons reeds bekende Willem de Deugd en de voormalige diaken van de gemeente Polder J. den Braanker. Laatstgenoemde wordt in 1871 ouderling.

De classicale vergadering te Dordrecht spreekt in deze tijd duidelijk uit, dat volgens ‘synodaal besluit 1869’ de gemeente Polder in de classis is ingelijfd. Dit gebeurt ook feitelijk - min of meer, zouden we willen zeggen - want ‘Polder’ is enige malen op de classicale vergaderingen vertegenwoordigd.

Begin 1871 wil N. Vermeulen, ouderling van gemeente Polder een kind laten dopen in zijn eigen kerkgebouw. Dit zou moeten gebeuren des Zondags, blijkbaar tijdens een dienst van ‘Hoogendijk’ en wel door ds J. Beijer. Diens kerkeraad geeft daarvoor geen toestemming en de doop gaat - voor zover ons bekend - niet door. Ook over een nieuwe ‘voorganger’ van gemeente ‘Polder’, zekere J. Verkammen ontstaan moeilijkheden. De classis Dordrecht wordt in deze zaak betrokken, want ‘Polder’ is, zoals we zagen, officieel ingelijfd. Al spoedig vertrekt Verkammen echter naar Den Briel en

[pagina 298]

[p. 298]

wordt Hervormd.

De gemeente ‘In den Polder’ wenst dan te worden ingelijfd in de classis Rotterdam. Dit wordt uiteraard niet gerealiseerd.

In april 1873 ontvangt de voormalige Kruisgemeente te Dordrecht een schrijven van N. Vermeulen, waarin deze verzoekt met zijn gemeente tot haar te mogen overkomen ‘en over de zijne ouderling te blijven.’

Ook aan dit verzoek wordt niet voldaan, want de gemeente Kuipershaven te Dordrecht gedraagt zich geheel volgens de normen van het kerkverband. De notulen van de kerkeraad melden daarna - juli 1873 - dat Vermeulen en anderen van de gemeente Polder bij de Hervormden kerken. De classis Dordrecht besluit nu, dat zij moet worden ‘ontbonden’, hetgeen kerkrechtelijk niet anders betekent, dat deze gemeente niet langer tot het kerkverband wordt gerekend. De leden van ‘Polder’ zullen worden opgewekt zich aan ‘Hoogendijk’ te verbinden. Inmiddels heeft de gemeente Polder een nieuwe (derde) voorganger verkregen, namelijk (J.) L.K. Rouw.Ga naar voetnoot1

In maart 1874 laten Vermeulen en een gewezen diaken een kind dopen in de Hervormde kerkGa naar voetnoot2. Het is wel duidelijk, dat de voormalige Kruisgemeente nu bezig is, zich zelf te ontbinden.

Nicolaas Vermeulen is in die tijd inderdaad weer Hervormd geworden. In het tijdvak 1881-1889 worden er nog 5 van zijn kinderen uit het derde huwelijk gedoopt in de Hervormde kerk van Alblasserdam.

Na de ontbinding van de gemeente Polder door de classis sluit voorganger Rouw zich met zijn gezin aan bij de gemeente Hoogendijk. Hij mag al spoedig oefenen, maar daarbij de preekstoel niet betreden.

Nicolaas Vermeulen leidt in 1890 te Alblasserdam de Doleantie. Hij is dan nog enige jaren ouderling van de Dolerende gemeente. In 1892 telt de Afgescheiden gemeente - dan Christelijke Gereformeerde kerk geheten - 258 leden. Na de vereniging van de Chr.e Gereformeerde kerk en de Dolerende gemeente te Alblasserdam in 1898 - het jaar waarin Vermeulen overlijdt - omvat de gemeente, dan Gereformeerde kerk van Alblasserdam geheten, 616 leden.

Het scheepje, dat in 1842 de haven verliet, is bewaard gebleven in menige storm.

voetnoot1
We ontlenen één en ander aan Van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek, Gorinchem 1844.
voetnoot2
Als oorzaken van de vele dijkdoorbraken in het verleden moeten worden genoemd: hoge standen van de Waal en vooral het zich na strenge winters vormen van ijsdammen in de rivieren.
voetnoot3
Aangehaald in: H.J. van Dijk, Een land dat voor geen wateren beeft, Dordrecht 1971.
voetnoot1
Zie hiervoor: F.L. Bos, Kruisdominees - register onder Alblasserdam. Sterkenburg sticht in de omgeving van Alblasserdam circa 1880 een ‘gereformeerde samenkomst’. Hij overlijdt te Kinderdijk op 18 jan. 1900, oud 91 jaar. Ook werkt te Alblasserdam de bekende oefenaar Hendrik Stam (1838-1916). Naast de officiële Kruisgemeente (waarover verder in dit hoofdstuk - voorman: Nicolaas Vermeulen), is er te Alblasserdam in ieder geval van 1863 tot 1873 een gezelschap, behorende tot de groep C. van den Oever, geweest. De neerslag van één en ander vinden we ook thans nog. Op zondag 9 mei 1971 waren er volgens een plaatselijk blad onder meer de volgende godsdienstoefeningen: Gereformeerde gemeente (groep Steenblok); Oud-gereformeerde gemeente; Evangelisatie (of ‘Gereformeerde samenkomst’), voorganger ds. A. de Waard; Volle Evangelische gemeente.
voetnoot2
Classis Dordrecht, ingekomen stukken - rapport inzake de Separatisten, 21 maart 1836. Aart de Haan wordt op 6 (26?) dec. 1843 ouderling van de Afgescheiden gemeente te Alblasserdam.
voetnoot1
Tekent: P. van Daalen; in sommige stukken: Poulus van Da(a)len. Zijn vrouw Annigje van Dam volgt hem op 8.9.1841.
voetnoot2
De Haan doelt op de adressen gezonden aan de Hervormde Synode 1841, waarin werd aangedrongen op handhaving der belijdenis. Overigens: de stoere schipper zal de pen niet veel hebben gehanteerd. Wij brachten enige kleine wijzigingen aan: zou i.p.v. zouw, heb i.p.v. heeft etc.
voetnoot1
Deze boeken zijn er wel geweest. In juni 1842 stellen 3 jonge zusters der gemeente, namelijk Annigje van Bueren, Anna Stolk en Geertje de Haan ‘een Leede maats Boek, ook een doop Boek en ook een Notulen Boek’ aan de ouderling en de diaken ter hand. Deze liefdedaad wordt in de notulen aangetekend, ter herinnering voor de volgende geslachten. Hetgeen door deze noot wordt bevestigd.
voetnoot2
Later horen we nog van een enkel lid te Bleskensgraaf en Molenaarsgraaf.
voetnoot1
Abram of Abraham de Haan wordt geboren te Oud-Alblas op 7 oktober 1783 als zoon van Adriaan de Haan en Maria de Ruiter. Hij verhuist met zijn ouders naar Alblasserdam en heeft tot aan zijn overlijden op 22 februari 1865 aldaar gewoond. In 1808 wordt hij door het gemeentebestuur aangesteld tot beurtschipper van Alblasserdam op Rotterdam. Als ligplaats wordt hem aangewezen ‘de haven van Alblasserdam, voor 't Noorder Stek’. Van 1842 tot 1865 dient hij de gemeente als ouderling, hoewel de laatste jaren als ‘rustend ouderling’. Gezegd mag worden, dat hij en zijn kinderen steunpilaren zijn geweest voor de Afgescheiden gemeente. Er bestaat - voor zover na te gaan - geen genealogische samenhang met het geslacht De Haan van Heerjansdam en evenmin met het hierna te noemen geslacht (Aart) de Haan van Nieuw Lekkerland.
voetnoot2
Adriaan (ook: Adrianus) de Haan, geboren in 1815 als zoon van Abraham de Haan en Aaltje Maat, eveneens schipper van beroep; verdrinkt op 3 oktober 1871 te Kralingen. Hij dient de gemeente als diaken van 1862-1871. Van zijn vrouw is een brief bewaard van 24 april 1862, waarin zij na het overlijden van haar dochtertje Maria, oud 2 jaar, schrijft, dat ‘dit het zevende pand is dat de Here van ons geëischt heeft... De Heere die een souvereine majesteit is, hoeft geen antwoord van Zijn daden te geven aan ons zondig en nietig stof, daar hij met het zijne doen kan zooals hij wil na Zijn eeuwig welbehagen. De Heere make ons met onderwerping stil, daar Hij de Heere is en dat Hij ons met alle onze zware wegen maar nouwer aan Zijn zaalige dienst mogt verbinde en dat Hij heilige mogt aan ons kroost tot waarachtige bekeering. O wat zou dat onze smart dan nog verlichte, geliefde broeder en zuster. Ik moet u er ook nog bijschrijven, maar op dit oogenblik heb ik wel bestrijding daarop, maar kan dit toch niet achterlaten wegens de werkzaamheden die ik tusschen den Heere en mijn in het verledene jaar voor mijn geliefd kind gehad heeft toen het ook zoo ziek was en ook toen zij eenige weken oud was: dat de Heere haar zou leiden door Zijn raad en daarna opnemen in eeuwige heerlijkheid. Ik wier Zaterdagmorgen wakker en mogt haar zoo gebrekkig als het was opdragen aan den Heere, daar ik zag dat haar toestand hard verminderde en mogt zeggen och Heere ik heb zulke rijke belofte van U voor haar gekregen maar och ik mis dien troost daar zoo van. Mocht Gij mijn daar iets van schenke. De Heere kwam mij voor. Hij zou Zijn verbond niet te niete doen daar Hij God was en ik met geen mensch te doen had. Dat alle belofte in Jezus Christus ja en amen zijn en kwam mij voor: en Abram geloofde God en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid en mogt daar zoo een sterkte uit hebben om de Heere te gelooven op Zijn woord, al was dat een jaar geleden daar Hij tog dezelfde bleef.’
Wij bemerken wel - uit dit typerende stuk - dat de diepbedroefde vrouw de taal van haar ‘volk’ spreekt ten aanzien van het overleden kind des verbonds.
voetnoot1
Hoewel de naam De Haan omstreeks 1800 veel voorkomt in het westelijk deel van de Alblasserwaard, menen we zeker te kunnen zeggen, dat Aart de Haan geboren werd te Nieuw Lekkerland op 6 maart 1798, als zoon van Huig de Haan en Neeltje Dekker. Vgl. noot 2 op pag. 273. Aart de Haan is ouderling van eind 1843 tot 1856. In 1862 onttrekt hij zich aan de gemeente en voegt zich bij een Kruisgemeente. Ook zijn kinderen Annigje, Huig, Neeltje en Maria onttrekken zich in 1862, maar het is niet zeker, of zij zich eveneens bij de Kruisgezinden aansluiten.
voetnoot1
niet ingevuld
voetnoot1
Niet ingevuld. Het ondertekenen der stembriefjes diende er vermoedelijk voor, niemand in het kleine gezelschap in de verzoeking te brengen, zich zelf te stemmen.
voetnoot1
Niet ingevuld. Het ondertekenen der stembriefjes diende er vermoedelijk voor, niemand in het kleine gezelschap in de verzoeking te brengen, zich zelf te stemmen.
voetnoot2
P.F. Auguste Wigny; zie naamregister.
voetnoot1
Wellicht hebben de requestranten moeilijkheden gevreesd, als het verzoekschrift zou worden ondertekend door personen niet te Alblasserdam woonachtig.
voetnoot2
Zie hiervoor EERSTE DEEL, bijlage IV.
voetnoot3
Toch heeft ‘Alblasserdam’ er o.i. goed aan gedaan, evenals de andere Afgescheiden gemeenten, inplaats van dit reglement de Dordtse kerkenorde te aanvaarden
voetnoot4
= de gemeente te Alblasserdam.
voetnoot1
Ongeveer 15 bij 9 meter.
voetnoot2
Hieruit kunnen wij ongeveer het aantal kerkgangers bepalen.
voetnoot3
Notulen zijn hier slecht leesbaar; mogelijk is ook: 26 dec. 1843.
voetnoot4
Ongetwijfeld houdt het laatste gedeelte van de tekstkeuze verband met de crisis in de Afgescheiden kerken in die jaren.
voetnoot1
Bedoeld wordt: Men heeft in 1816 de D.K.O. “verloren”; in de Afscheiding is men er toe teruggekeerd.
voetnoot2
C. Roobol was van 1847-1858 predikant te Alblasserdam. Van 1858-1864 te Leiden. Overleden 1864.
voetnoot3
Notulen provinc. vergad. Zuid-Holland, 2 juni 1847. Roobol had in 1847 de leeftijd van 46 jaar.
voetnoot1
Gekozen op 1 januari 1851. Hiermee wordt voor het eerst in de notulen van Alblasserdam gewag gemaakt van de familie Vermeulen. Deze Willem Vermeulen wordt wel aangeduid met de ‘Oude Vermeulen’. Zijn zoon Nicolaas sluit zich aan op 10 oktober 1852.
voetnoot2
Ook komt voor de spelling: Harwig.
voetnoot1
Zin loopt niet. Later komt: ‘...gesloten’.
voetnoot2
Berend (Freerks) Amsing werd op 6 nov. 1814 te Groningen geboren, als zoon van Freerk Amsing, wolkammersknecht, en Geertje Groen. Hij huwde Aaltje Olthuis. 1840 opleiding te Dwingeloo door Hendrik de Cock. 1842 (1841?) Onstwedde. 1845 Wanswerd. 1849 Boksum. 1852 Sexbierum. 1859 Alblasserdam. 1867 buiten bediening. 1873 emeritus. Overleden 20 dec. 1881 te Alblasserdam, oud 67 jaar.
voetnoot1
In de notulen staat enige malen A.te de Haan - mogelijk ‘Aarte’ - maar geen andere dan de oud-ouderling Aart de Haan kan zijn bedoeld.
voetnoot1
De hier gebruikte krasse taal is, naar wij menen, typerend, noch voor de Kruisgezinden, noch voor de Ledeboerianen, maar wel voor de in die tijd hoe langer hoe meer in een sterk isolement geraakte groep C. van den Oever. Vgl. Bos, Kruisdominees, pag. 158 v.v. en 182 v.v.
voetnoot2
Wellicht bij een groep, die haar zetel had in Lekkerkerk of omgeving, althans ten noorden van de Lek.
voetnoot1
De notulen van de kerkeraad vermelden niets over de beroepen, noch over moeilijkheden, die daardoor zijn ontstaan.
voetnoot2
Notulen prov. vergad. 1 en 2 mei 1867.
voetnoot3
Anderzijds gaat ds. Amsing m.i.v. 1864 beide doopouders ‘aanspreken en vermanen.’
voetnoot4
bestaande uit ds. P. Medema en oud. A. Meijer te Sliedrecht.
voetnoot1
In een ‘verslag’ spreekt de classicale commissie van ‘duurzame ellende, zoo wel in het onderhoud van den Leeraar, als onaangenaam verkeer welke in die gemeente plaatsvindt...’, notulen kerkeraad 27 dec. 1866.
voetnoot2
Met ingang van deze datum wordt ds. B. Amsing gerekend geen predikant van Alblasserdam meer te zijn.
voetnoot3
Volgens de kerkeraadsnotulen van 3 mei 1867: gemeente ƒ 200,-, classis Dordt ƒ 100,-, provincie ƒ 100,-; tezamen ƒ 400,- per jaar. De uitbetalingen zullen ophouden, als ds. Amsing in een andere gemeente predikant wordt.
voetnoot1
= buiten de kom van het dorp Alblasserdam; een aantal leden der gemeente woonde, zoals wij zagen, zeer verspreid.
voetnoot2
bedoeld is: “doodschen”.
voetnoot1
Johannes Beijer, geb. 26 juni 1822 te Groningen, als zoon van Johannes Beijer, schoenmakersknecht en Trijntje Teunis Folkerts. Hij wordt opgeleid door ds. T.F. de Haan te Groningen. Predikant te Dokkum 4.11.1849; te Harlingen 24.3.1852; te Leeuwarden 14.11.1852. Na het overlijden van zijn vrouw Hendrika Louman op 29 juli 1860 en zijn pasgeboren kind op 3 aug. 1860, neemt hij in februari 1861 het beroep van Reddersburg, Oranje Vrijstaat Z.A., aan. In 1869 bevindt hij zich in Leeuwarden. Hij is dan hertrouwd. Na 1874 verliezen wij hem uit het oog.
voetnoot2
De notulen maken geen gewag van de bevestiging. Het boekje Honderd dertig jaar gemeenten en predikanten, Goes 1964, vermeldt als datum van intrede 21 nov. 1869.
voetnoot1
De burgemeester spreekt van 2 of 3 ‘leeken’, die hem bezoeken; deze komen echter als commissie, door de kerkeraad benoemd.
voetnoot1
Bos, Kruisdominees, pag. 164.
voetnoot2
Citaat uit: Open Brief aan Prof. H. de Cock te Kampen en aan predikanten en kerkeraden der Chr. Geref. Kerk door Joh. van den Broek DJz., predikant der Vrije Geref. Gemeente te Gouda, etc.;... 1882. Wij merken op, dat met ‘Chr. Geref. Kerk’ bedoeld wordt het kerkverband ontstaan in 1869 uit de vereniging van Afgescheiden- en Kruisgemeenten. Van den Broek heeft vermoedelijk te Alblasserdam gestaan van 1877-1880; hij komt nl. in 1880 naar Gouda. Zeer waarschijnlijk is hij te Alblasserdam bevestigd door C. van den Oever, die in en na 1858 een kleine groep gemeenten om zich heen verzamelde. Van den Oever overlijdt op 5 dec. 1877. In de notulen van de ‘synode’ van de kerken van de Van den Oever-groep van 14-16 april 1863 wordt als afgevaardigde van Alblasserdam vermeld: ouderling W. den Deugd. Het is mogelijk, dat hier het gezelschap Vermeulen c.s. is bedoeld, maar zekerheid en duidelijkheid aangaande dit alles bestaat niet. Zoals bekend: de groep C. van den Oever scheidt zich in 1858 van de overige Kruisgezinden af.
voetnoot3
Schrijver dezes mocht in 1971 te Alblasserdam twee kinderen van hem ontmoeten, nl. Anna Klazina den Boer-Vermeulen (1887-1972) en Willem Vermeulen (geb. 1889).
voetnoot1
Enige gegevens uit de huwelijksacte, Alblasserdam 4 juni 1847: Nicolaas Vermeulen, 23 jaar, scheepstimmerman ‘onlangs nog gewoond hebbende te Bergambacht’; ouders wonen te Bergambacht. Ariaantje (ook komt voor: Adriaantje, Adriana) Bakker, weduwe van Hendrik Jonker, oud 39 jaar, scheepmaakster.
Vader Willem Vermeulen kwam kort na 1847 te Alblasserdam wonen; vgl. noot 1 op blz. 283.
voetnoot1
Ds. Jacob Juch, dan predikant te Amsterdam, zal een goede bekende zijn geweest van de familie Teekens. Wellicht heeft hij het paar gehuwd. Zie voor hem Bos, Kruisdominees, naamregister. Elizabeth Teekens is nimmer lidmate geweest van de Afgescheiden gemeente te Alblasserdam.
voetnoot1
In het archief ‘Hervormde Eredienst’ vinden wij nog, dat W. Meng ‘zich noemende predikant der Christelijke Afgescheidene gem. te Alblasserdam’ en anderen, zich in februari 1869 tot de Koning wenden, met het verzoek tot het mogen houden van een collecte voor de kosten van kerkbouw. De adressanten behoren niet tot een erkende gemeente. Het is niet duidelijk op welke groepering één en ander slaat. Het request zelve blijkt te zijn vernietigd (Herv. Eredienst 1 maart 1869, no. 20).
voetnoot2
Het kind van Vermeulen zou zijn gedoopt in de Herv. kerk van Oud-Alblas.
Hoofdstuk 20

Alblasserdam,  De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a., C. Smits - DBNL (2024)

References

Top Articles
Latest Posts
Recommended Articles
Article information

Author: Edmund Hettinger DC

Last Updated:

Views: 5860

Rating: 4.8 / 5 (78 voted)

Reviews: 85% of readers found this page helpful

Author information

Name: Edmund Hettinger DC

Birthday: 1994-08-17

Address: 2033 Gerhold Pine, Port Jocelyn, VA 12101-5654

Phone: +8524399971620

Job: Central Manufacturing Supervisor

Hobby: Jogging, Metalworking, Tai chi, Shopping, Puzzles, Rock climbing, Crocheting

Introduction: My name is Edmund Hettinger DC, I am a adventurous, colorful, gifted, determined, precious, open, colorful person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.